De laatste weken hebben in onze afdeling behoorlijk in het teken gestaan van de coalitiebesprekingen voor de Provinciale Staten. Met als finale de ledenvergadering van het Gewest in Roermond op 17 juni.
De PvdA is in een coalitie met BBB, VVD, CDA en SP gestapt, zonder Groen Links. Zonder de partij waarmee landelijk samenwerking wordt onderzocht, waarmee lokaal in Heerlen een Links Blok gevormd is en waarmee in Landgraaf in oppositie nauw wordt samengewerkt. Zonder de partij die in onze optiek hét enige antwoord is om gezamenlijk de meest prangende problemen van onze regio en onze tijd aan te pakken, én een deel van het electoraat weer terug te verdienen dat we in de afgelopen decennia verloren zijn. Aan de PVV en andere (populistische) partijen. En zónder de partij die 80% van de aanwezigen tijdens de ALV op 13 juni genoeg aansprak om een dubbellidmaatschap te hebben.
Er is dus in onze afdeling blijkbaar veel vertrouwen en hoop in linkse samenwerking. Maar waarom zouden we daar vertrouwen in en hoop op moeten vestigen? Daar zijn denk ik heel goede redenen voor.
De onderhandelaars van de provinciale PvdA presenteerden een naar hun mening goed onderbouwd verhaal en een goed akkoord: landbouw in handen van de PvdA, meer geld naar sport en cultuur, sociale agenda en energie en klimaat naar SP. We hebben daar als afdeling kritische vragen over gesteld, mede omdat het in de gelederen van GroenLinks tot behoorlijk wat onrust heeft geleid. We hebben op de ledenvergadering een motie ingediend voor een ledengesprek tussen PvdA en GroenLinks die is aangenomen. Wellicht biedt die gelegenheid om het gesprek te voeren over de olifant in de kamer want waarom zouden we willen samenwerken met Groen Links, als we geen doorbraak in de status quo willen? En die moeten we willen, willen we niet in de marge van de tijd verdwijnen.
Tien jaar PVV aan het roer in Limburg is meer dan genoeg. Dat wil het gewest dus persé niet meer. De harde kern van de PVV bestaat voor een groot deel uit mensen met gemiddeld tot weinig scholing en bijbehorend lager inkomen, die hun stemrecht met hoop voor hun toekomst hebben uitgebracht. En is dat niet de achterban die vroeger nog traditioneel op de PvdA stemde? Al helemaal ten tijde van de SDAP? De PvdA is in 1946 opgericht, had in de jaren zeventig de wind enorm in de zeilen, maar vanaf de kabinetten Lubbers is het eigenlijk alleen maar achteruitgegaan en is die achterban vervreemd van de partij. Hoe kon zoiets gebeuren?
Bij de ledenvergadering in Roermond was er een tafel met literatuur uitgestald die je mocht lenen en lezen. Veel over Drees, de SDAP, schuivende panelen, arbeiders- of volkspartij. De wortels van de PvdA koester je. Maar jammer genoeg geen hedendaagse schrijvers als George Monbiot, Jason Hickel, Steven Levitsky en Daniel Ziblatt, geen Sander Heijne en Hendrik Noten, geen Bram Mellink en Merijn Oudecampsen, geen Eva Rovers, geen Rutger Bregman, geen Thomas Piketty, geen Michael Sandel. Auteurs die meer inzicht geven in de huidige toestand. Maar mijn oog op de tafel viel vooral op “De toegang tot het Binnenhof. De maatschappelijke herkomst van de Tweede Kamerleden tussen 1849 en 1970”, uit 1983 van J. Th. J. van den Berg. De Tweede kamer ontwikkelde zich in die periode van een “notabelensociëteit”, naar een “brede maatschappelijke vertegenwoordiging” in de periode tussen de wereldoorlogen. En daarna naar een “werkplaats van beroepspolitici” in de jaren zeventig. In de laatste twee kwalificaties zien we een kentering die ook betrekking heeft op het verdwijnen van de traditionele achterban van onze partij. Kom ik op terug.
De in het rijtje genoemde Michael Sandel, filosoof en hoogleraar aan Harvard, geeft daar meer inzicht in. Deze stelt dat er in onze westerse samenleving, zeker in Nederland, sprake is van een enorme polariserende kloof tussen lager en praktisch opgeleiden en technisch en hoog opgeleiden. In mei van dit jaar kreeg hij een ere-doctoraat van de Radboud Universiteit waarbij hij in De Vereniging aan het Keizer Karelplein in Nijmegen een openbaar college gaf. (Who merits to govern us.
https://open.spotify.com/episode/3qouuVNAW5Qp2z18t6sK7k?si=4e475c3ac03748a6.)
Met de vraag wie ons zou moeten regeren in een tijdperk van weerstand tegen autoriteit en elite. Dat is dus een vraagstuk over democratie, kiesrecht, vertegenwoordiging maar ook over ongelijkheid. Moeten dat de slimsten en hoogstopgeleiden onder ons zijn? Of moeten we dit meer sociaaleconomisch gaan inrichten? Wie verdient het letterlijk om ons te regeren?
Hij opende met John Stuart Mill. Die ontwikkelde in de 19e eeuw een methode van een op status en opleiding gebaseerd gewogen stemrecht. De zaal toehoorders was mordicus tegen zo een systeem. Het vergroot ongelijkheid en een advocaat weet toch niets van armoede? Hoe kan hij dan beter besturen? Maar de ironie wil dat de meeste westerse democratieën tegenwoordig, vervolgt Sandel, parlementen hebben met een heel hoog percentage academici. Europa gemiddeld 90%. Onze Tweede Kamer bestaat voor 93% uit hoogopgeleiden. Terwijl minder dan 50% van de bevolking een academische opleiding heeft.
Je voelt hem aankomen. In Nederland is dus meer dan 50% niet representatief vertegenwoordigd in het Parlement en voelt zich ook steeds meer niet vertegenwoordigd in een ‘diplomademocratie’. Politiek en parlement ontwikkelden zich in Nederland van een “notabelensociëteit”, naar een “brede maatschappelijke vertegenwoordiging”, naar een “werkplaats van beroepspolitici”, naar een “diplomademocratie”. Dus vervolgt Sandel met de vraag: als de meesten in de zaal het ondemocratisch vinden dat status en opleiding bepalen hoe zwaar je stem telt, dan is het toch ook ondemocratisch als een meerderheid van de bevolking ondervertegenwoordigd is in het Parlement? Wat is het verschil tussen beide situaties? Bij de vraag wie het hiermee eens is bleek er een totaal verschillend en vooral verdeeld beeld in de zaal te ontstaan.
De discussie draaide toen in de zaal naar kansenongelijkheid en polarisatie. Het niet vertegenwoordigde deel van het electoraat heeft waarschijnlijk ook niet dezelfde kansen door geboorte of omstandigheden gekregen als de geslaagde academici, wat ook polarisatie in de hand werkt. Er gaapt dus een enorme kloof. En een van de belangrijkste breuklijnen is die van degenen die wel of geen academische opleiding hebben. Donald Trump won de verkiezingen door de stem van de niet-academici. De voorstemmers van de Brexit hadden vooral géén universitaire opleiding. En de PVV drijft dus zoals gezegd op een harde kern van mensen met een lagere opleiding of laag inkomen.
Maar erger nog, de politiek is vergiftigd en mensen koesteren wrok tegen de “politieke elite”. Oorzaak is het diepe geloof van op de vrije markt georiënteerde democratieën dat succes een eigen verdienste is. Het ideaal van de meritocratie (eigen inzet is doorslaggevend), dat tegelijk uitspreekt dat als je géén succes hebt het óók je eigen schuld is. Er zijn immers gelijke kansen voor iedereen. Terwijl dat niet zo is. Wat onze politieke leiders totaal niet doorhadden, was de impliciete belediging die van die boodschap uitging. Als het je niet lukt mee te doen in deze nieuwe economie, dan ligt dat aan jou. De aanname dat ongelijkheid verdwijnt en sociale mobiliteit ontstaat door individuele inspanning voor een hoge opleiding, dát was de aanname die ook de vernedering inhield en oorzaak was voor de wrok van degenen die achterbleven.
Met de opkomst van het marktdenken en meritocratie verdween ook nog eens de verzorgingsstaat. De verliezers, de kanslozen, de achtergeblevenen, de genegeerden en de vernederden waren voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog de achterban van de PvdA. De partij die vooral opkwam voor de arbeider, gelijke rechten, goede woningen, betere beloning, rechtvaardige behandeling. Met Den Uyl verdween het laatste boegbeeld van de arbeiderspartij en met Kok, hoe sympathiek de persoon ook was, kwam de eerste linkse neoliberaal. De internationale concurrentiepositie van Nederland als industrieland stond zwaar onder druk en het roer was al onder Lubbers drastisch omgegaan. Nederland werd een diensteneconomie en moest vooral een kennisland worden. Met veel hoogopgeleiden want anders verloor je de wedloop in de nieuwe wereldeconomie. Wie het daar niet in redde, was dat vooral zelf schuld. De verliezers, die zich dus niet meer vertegenwoordigd voelden in de PvdA, maar ook niet in alle andere traditionele grote partijen, keerden zich niet vanzelf af maar voelden zich in de steek gelaten en handelden daarnaar. Ze kozen massaal voor Fortuyn, Wilders en Baudet. Net als Trump en Nigel Farage maakten zij handig gebruik van de wrok en frustratie van de laagopgeleiden. Wrok tegen de stedelijke hoogopgeleide elite, wrok tegen de rijken, wrok tegen de diplomademocratie, wrok vanwege de geërfde kansenongelijkheid.
Waar ligt nu de link met GroenLinks? Wat is nu het alternatief, welke politiek moeten we in plaats daarvan hanteren. Hoe kunnen we de legitieme grieven en sentimenten aanspreken van de ‘achtergeblevenen’ (de “Deplorables” van Hillary Clinton), die zich in de steek gelaten en/of op zich neergekeken voelen? Daarvoor moeten we volgens Sandel kijken naar de waardigheid van werk en de betekenis van succes. Stimuleren naar een universiteit te gaan is goed, maar het is geen oplossing voor ongelijkheid. We moeten kijken naar degenen die wellicht gebrek aan diploma’s hebben, maar wel een waardevolle bijdrage leveren aan de samenleving (de “Onmisbaren” van Ron Meyer). Die met hun inspanning gezinnen onderhouden en kinderen opvoeden. We moeten weg van het idee dat werk er alleen is voor het levensonderhoud en de boodschappen. Erkennen dat het een essentieel onderdeel van het algemeen belang is. Waar eer, respect en aanzien mee te behalen is, ongeacht wat je doet. Deze maatschappelijke draai is ook nodig omdat de meritocratische idee van eigen verdienste je het vermogen ontneemt om je in andermans schoenen te kunnen verplaatsen en om nederig te zijn. Inderdaad, een advocaat heeft doorgaans geen idéé wat armoede is. En nederigheid is nodig om weg te komen van de harde ethiek van succes, die ons alleen maar uiteen drijft. Nederigheid helpt ons op weg naar een politiek voor het algemeen belang.
Dáár ligt de opgave voor de PvdA en daar ligt de link met GroenLinks. Daarvoor moet er nieuw elan komen, meer systeemkritiek en een simpel wervend verhaal. Niet de huidige ingewikkelde partijprogramma’s. Volgens George Monbiot van de Engelse krant The Guardian komt de sociaaldemocratie niet uit de puinhopen zonder dit simpele verhaal. Maar gewoon vijf punten bij wijze van spreken. Tegen het kapitalisme, tegen de doorgeslagen vrije markt, tegen de meritocratie, tegen de diplomademocratie, tegen de privatiseringen, tegen een kleine efficiënte overheid, tegen versnippering van de samenleving. Vóór hoge belasting op kapitaal, voor hoge beloning en erkenning van arbeid, voor de verzorgingsstaat, voor gemeenschapspolitiek, voor het terugwinnen van democratische macht, voor een leefbare wereld.
Alles om dat ene grote gapende gat, naar die ruime 50% die niet meer op PvdA maar ook niet op GroenLinks stemmen, te dichten. Dé kans om dat te doen ligt in de samenwerking met GroenLinks, die linkser is dan de PvdA. Die wíl samenwerken en naar elkaar toe wíl groeien. Wat mij betreft wordt het uiteindelijk een nieuwe Doorbraakpartij, zoals de PvdA dat in 1946 tegen de verzuiling was. En om de achterban te verruimen voor arbeid koos en niet meer voor alleen arbeiders. Een echte doorbraakpartij met een nieuw beginselprogramma, die De Kloof gaat dichten. Als we ons niet uit elkaar laten spelen, maar elkaar versterken en radicaal nieuwe wegen durven inslaan!